Tweede geval gehallucineerde uitspraken in Nederlands vonnis
In een recente uitspraak van de rechtbank Gelderland werd opnieuw een opmerkelijke situatie zichtbaar: het gebruik van niet-bestaande of irrelevante jurisprudentie in processtukken. Dit is het tweede bekende geval in korte tijd waarin een Nederlandse rechter expliciet benoemt dat aangehaalde uitspraken vermoedelijk afkomstig zijn van een generatieve AI-tool. De casus laat zien hoe snel onnauwkeurige AI-output kan doorwerken in juridische documenten, en hoe scherp rechtbanken inmiddels op deze risico’s letten.
De aanleiding was dat de gemachtigde van eiser één dag voor de zitting aanvullende beroepsgronden indiende, gepresenteerd als ‘spreekaantekeningen’. Daarin verwees hij naar een reeks vermeende uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, telkens voorzien van een ECLI-nummer. De rechtbank toetste deze verwijzingen en kon slechts twee uitspraken daadwerkelijk vinden. Die twee betroffen de Participatiewet en waren correct te traceren. Voor de overige verwijzingen gold echter dat de datum en het ECLI-nummer niet overeenkwamen of dat de uitspraken simpelweg niet bestonden. Daar waar ECLI’s wél bestonden, bleken zij betrekking te hebben op volledig niet-relevante onderwerpen.
Tijdens de zitting kon de gemachtigde het bestaan, de vindplaats en de relevantie van deze vermeende rechtspraak niet uitleggen. De rechtbank noteerde daarop dat zij zich “niet aan de indruk kan onttrekken dat gebruik is gemaakt van ChatGPT of een andere AI-tool”. Hoewel de rechter het in het midden laat welke tool daadwerkelijk is gebruikt, volgt wel een duidelijke consequentie: alle aangehaalde verwijzingen waarvan de echtheid of relevantie niet kan worden vastgesteld, worden gepassseerd. Het argument valt daarmee volledig weg.
Deze passage onderstreept een belangrijk aandachtspunt voor juristen die AI inzetten bij het voorbereiden van processtukken. Het risico van fictieve ECLI’s of verkeerd toegewezen jurisprudentie is reëel en steeds vaker onderwerp van rechterlijke beoordeling. De zaak maakt duidelijk dat rechtbanken niet alleen controleren wát wordt aangehaald, maar ook hóe zorgvuldig de professional te werk is gegaan in het gebruik van AI-gegenereerde informatie.
Voor de praktijk betekent dit dat verificatie van alle verwijzingen – inclusief ECLI-nummers, data en relevantie – essentieel is. AI kan waardevol zijn in research, maar de professional blijft verantwoordelijk voor de juistheid en herleidbaarheid van elke bron die in een juridische context wordt ingebracht.